#589 Morele Kennis en God’s Bestaan
November 29, 2018
Q
Hoi dr. Craig,
Ten eerste wil ik u gewoon bedanken voor het levensveranderende werk dat u heeft gedaan dat in mijn intellectuele ontwikkeling doorslaggevend is geweest. Terwijl ik uw strikt ontologische argument door moraliteit overtuigend vind (– betreffende het bestaan van objectieve morele waarden en plichten –), word ik ervan overtuigd dat er misschien een net zo sterk argument voor God’s bestaan is dat zou moeten worden aangeboden, vooral voor de atheïst die door moreel realisme is overtuigd, en het argument gaat ongeveer volgens de volgende lijnen.
Aannemend, zoals de atheïst dat doet, dat ze ongestuurd zijn, zijn onze morele geloven incidentele producten van ons evolutionair proces, want als er andere omgevingseisen in de loop van menselijke evolutie waren geweest, dan zouden hele andere morele geloven zijn geëvolueerd zonder enige verandering aan onze overtuiging dat deze geloven waar waren. Het schijnt dat dit skeptische scenario niet kan worden ontweken, tenzij er een beroep op bovennatuurlijke sturing van het evolutionaire proces wordt gedaan, waarbij het doel in mentaal zicht, met garantie dat de mens epistemologische toegang tot de correcte set aan moraliteit heeft.
Bewijst het in dit geval voor de atheïstische morele realist dat God, in de zin van een Maker en intelligente “stuurder” van onze evolutionaire ontwikkeling, moet bestaan, en dat Zijn eigenschap van goedheid wordt bewezen vanwege het feit dat Hij speciale interesse heeft in onze morele ideeënvorming en formatie? En als de atheïst geen realist is over objectieve morele waarden en plichten, zou dit dan niet tenminste aantonen dat hij niet in staat is om logische consistentie te hebben, want hij denkt en leeft onterecht met de assumptie dat wij een manier hebben om te zeggen welke oneindige set aan morele proposities waar is tegenover het louter worden misleid door het skeptische scenario dat zojuist door mij is beschreven?
Dus mijn vraag is eigenlijk tweevoudig. Vindt u het argument deugdelijk en, zo ja, waarom gebruikt u het niet in uw debatten en populaire werken? Heel veel bedankt voor de tijd die u neemt om dit te overwegen!
Jonah
Verenigde Staten
United States
Dr. craig’s response
A
Verheug je en wees blij, Jonah, want wat jij hebt geadviseerd heb ik juist in mijn eerdere debat dit jaar met Erik Wielenberg met als onderwerp “God en Moraliteit: Wat Is de Beste Verklaring voor Objectieve Morele Waarden en Plichten?” gedaan ( https://www.youtube.com/watch?v=6iVyVJAMiOY ).
Wielenberg is een atheïstische morele realist die verdedigt wat hij het Goddeloos Normatief Realisme noemt. Hij behandelt niet alleen moreel ontologische kwesties, maar ook epistemologische, en wijdt veel tijd toe aan de refutatie van zogenaamde argumenten tegen de evolutie tegen morele kennis. Dus in mijn debat met hem drukte ik tegenwerpingen tegen zowel zijn morele Platonisme als zijn morele epistemologie door. Beginnend vanuit een stuk geschreven door Adam Johnson, leek het voor mij alsof Wielenberg’s visie door Alvin Plantinga’s gerespecteerde Evolutionaire Argument tegen Naturalisme (EAN) kan worden aangetast. Plantinga beargumenteert dat de persoon, die in naturalistische evolutie gelooft, een ontkrachter heeft voor de betrouwbaarheid van zijn cognitieve faculteiten die ware geloven produceren en, dus, een ontkrachter voor zijn geloof dat naturalisme waar is. Omdat onze morele geloven door onze cognitieve faculteiten worden gevormd, wordt hun betrouwbaarheid ook in twijfel getrokken door het naturalistische perspectief dat Wielenberg accepteert. Hier is hoe het argument kan worden gepresenteerd:
De derde formidabele objectie die ik wil laten opkomen is dat dr. Wielenberg’s theorie morele kennis onmogelijk schijnt te maken. Dr. Wielenberg’s verklaring voor morele kennis schijnt kwetsbaar te zijn voor Alvin Plantinga’s evolutionaire argument tegen naturalisme.[1] Plantinga beargumenteert dat naturalisme zelf-vernietigend is omdat, als onze cognitieve faculteiten door naturalistische processen zijn ontwikkeld, ze niet op waarheid zijn gericht, maar op overleven, en kan er niet op ze worden vertrouwd voor de productie van ware geloven. Dit is vooral duidelijk bij dr. Wielenberg’s theorie, omdat onze mentale staten totaal geen effect hebben op de staten van ons brein. Dus is de inhoud van onze geloven irrelevant voor onze overlevingscapaciteit. Maar als we niet op onze cognitieve faculteiten kunnen vertrouwen om ware geloven te produceren, dan wordt het geloof in het naturalisme zelf ondermijnd, omdat dit door diezelfde cognitieve faculteiten is geproduceerd.
We kunnen Plantinga’s argument op onze morele geloven als volgt toepassen:
1. De waarschijnlijkheid dat onze cognitieve faculteiten betrouwbaarheid zijn, gezien het naturalisme, is laag.
2. Als iemand in naturalisme en evolutie gelooft en ziet dat daarom de waarschijnlijkheid van de betrouwbaarheid van zijn cognitieve faculteiten laag is, dan heeft hij een ontkrachter tegen zijn geloof dat zijn cognitieve faculteiten betrouwbaar zijn.
3. Als iemand een ontkrachter heeft voor het geloof dat zijn cognitieve faculteiten betrouwbaar zijn, dan heeft hij een ontkrachter voor elk geloof dat door zijn cognitieve faculteiten is geproduceerd (inclusief zijn morele geloven).
4. Dus, als iemand in naturalisme en evolutie gelooft en daarom ziet dat de de waarschijnlijkheid van de betrouwbaarheid van zijn cognitieve faculteiten laag is, dan heeft hij een ontkrachter tegen de betrouwbaarheid van zijn morele geloven.
Omdat onze morele geloven zijn geproduceerd door faculteiten die zich op het overleven richten en niet op waarheid, kunnen we geen zekerheid hebben dat onze morele geloven waar zijn
Dr. Wielenberg is zich van dit probleem tegen Goddeloos Normatief Realisme bewust. Zijn zeer complexe antwoord hierop is, simpel gezegd, dat dezelfde cognitieve processen, die onze morele geloven produceren, ook ook abstracte morele eigenschappen doen bestaan. [2] Merk op dat deze verklaring cruciaal van de aangenomen causale connectie tussen fysieke eigenschappen en abstracte morele eigenschappen afhangt, wat misschien wel het meest vage deel van zijn filosofie is. Maar Plantinga’s argument geeft ons ook rede om te twijfelen of onze cognitieve processen, die zogenaamd bepaalde morele eigenschappen doen bestaan, passende morele geloven in werking zal stellen, in plaats van geloven die louter tot overleven leiden. Dr. Wielenberg verzekert ons ervan dat we niet meer geluk hebben met het hebben van ware morele geloven dan dat we in het algemeen geluk hebben met geloven.[3] Maar als Plantinga correct is, dan is het gezien het naturalisme een ongelooflijk geluk dat onze geloven van elke soort, inclusief onze morele geloven, betrouwbaar zijn.
De oplossing voor dit probleem is om niet evolutie maar naturalisme te ontkennen. Bij het theïsme staat God zodanig boven het evolutionaire proces dat de fundamentele betrouwbaarheid van onze cognitieve faculteiten wordt gewaarborgd. Omdat dr. Wielenberg in oppositie het naturalisme aanhangt evenals evolutie, heeft hij een ontkrachter tegen de betrouwbaarheid van zijn morele geloven. Goddeloos Normatief Realisme maakt morele kennis dus onmogelijk.
Ik nodig je uit om het debat te bekijken en om te zien hoe dr. Wielenberg op deze objectie heeft geantwoord.
Maar om je vragen te beantwoorden: (1) ja, de objectie lijkt mij deugdelijk, en (2) ik heb het argument niet eerder gebruikt, denk ik, omdat EAN niet een argument is tegen de waarheid van naturalisme (of voor de waarheid van het theïsme) maar een argument dat het naturalisme niet rationeel geaffirmeerd kan worden. Het toont aan dat, ook al zou het waar zijn, het naturalisme niet rationeel kan worden omarmd. Hiertegenover staat het theïstische argument, gerelateerd aan morele ontologie dat, als het succesvol is, aantoont dat het theïsme waar is en het naturalisme onwaar. Dus het past beter in mijn positieve (affirmerende) zaak voor theïsme. Maar in dit debat diende de EAN mooi als objectie tegen Wielenberg’s bewering dat Goddeloos Normatief Realisme ons garantie kan geven in zaken van morele kennis.
___
[1] Alvin Plantinga, Where the Conflict Really Lies: Science, Religion, and Naturalism (Oxford: Oxford University Press, 2011), pp. 344–5.
[2] Hij beweert dat onze morele geloven betrouwbaar zijn als een bepaald niet-bewust cognitief proces een entiteit classificeert als één die bepaalde non-morele eigenschappen heeft, en deze classificatie brengt een bewust moreel geloof teweeg dat de entiteit een bepaalde morele eigenschap heeft, en, bovendien, brengt het hebben van non-morele eigenschappen van een ding teweeg dat dit ding een morele eigenschap heeft (Erik J. Wielenberg, Robust Ethics: The Metaphysics and Epistemology of Godless Normative Realism [Oxford: Oxford University Press, 2014], p. 105{.
[3] Ibid., pp. Xii, 169, 172–3, 175.
– William Lane Craig
Wil je het volledige artikel?
Je bekijkt momenteel een samenvatting van dit artikel.
Je kunt hier verder lezen op CrossExamined of het volledige artikel bekijken op de website van onze partnerorganisatie.